Onderzoek bij beursgenoteerde bedrijven
De aandeelhouders van een beursgenoteerde onderneming die een acquisitie doet zou hierover moeten stemmen. Een grotere betrokkenheid van de aandeelhouder bij acquisities kan namelijk leiden tot een langere termijn focus. Dit is kortweg de conclusie van Matthijs de Jongh, wetenschappelijk medewerker van de Hoge Raad, die onlangs promoveerde op de relatie tussen aandeelhouders en het management van een onderneming. Hij pleit in zijn onderzoek voor meer invloed van aandeelhouders bij overnames en acquisities. Op dit moment heeft een bedrijf slechts de goedkeuring nodig van de aandeelhouders wanneer het een overname betreft die groter is dan 30 procent van het beursfonds. Dit percentage zou, wat De Jongh betreft, moeten worden verlaagd naar 10 procent.
Aanleiding van dit onderzoek– dat zich toespitst op beursgenoteerde ondernemingen – de jarenlange strijd tussen aandeelhouders en management. Met name de hedge fondsen konden tijden lang als aandeelhouders grote invloed uitoefenen op het beleid van een onderneming. Hierdoor kwam het niet zelden voor dat organisaties – denk aan Stork en ABN-AMRO – werden opgesplitst om zodoende voor de aandeelhouders een hogere waarde te creëren. De aandeelhouders werden daarbij gesteund door de Code Tabaksblat en het beleid van de Ondernemingskamer. Met alle dramatische gevolgen voor zowel de ondernemingen, medewerkers, en soms ook maatschappij, van dien. Dit heeft tot gevolg gehad dat de positie van de aandeelhouders sindsdien sterk is verminderd.
Conclusie doortrekken voor Familiebedrijven en DGA’s
Maar tijden zijn veranderd en de aandeelhouder moet een grotere vinger in de ‘acquisitiepap’ krijgen, zo meent De Jongh. Een interessante conclusie die ik deel. Eentje ook die je wat mij betreft één op één zou kunnen doortrekken naar private, niet-beursgenoteerde ondernemingen, DGA- en familiebedrijven. Hier wordt de stem van aandeelhouders immers heel zwaar meegewogen bij acquisities met alle positieve gevolgen van dien. Niet alleen de betrokkenheid van meer partijen in de besluitvorming speelt hier een rol maar ook de “eigen portemonnee gedachte” leidt tot mogelijk andere afwegingen en risico inschattingen. Zo is het bestuur van een kopende partij waar de aandeelhouder er in mindere mate bij betrokken is niet zelden geneigd teveel te betalen voor de overname. Dit komt voort uit persoonlijk belang en ego van het management van de kopende onderneming, gecombineerd met de tucht van de markt. ‘Het is overnemen of overgenomen worden’, zo realiseert men zich. Wanneer het bestuur – van welke onderneming dan ook – de stem nodig heeft van de aandeelhouders, zal hij deze moeten kunnen overtuigen van het positieve rendement van de overname en moeten kunnen uitleggen dat er niet teveel wordt betaald voor de ‘deal’. Dit is exact wat er gebeurt bij DGA- en familiebedrijven en waarom deze bedrijven succesvoller zijn in acquisities. Uiteindelijk komt deze betrokkenheid de continuïteit en lange termijnvisie van een onderneming alleen maar ten goede.
Door de betrokkenheid van de aandeelhouder zullen bedrijven kritischer dan ooit zijn als het gaat om het doen van overnames. De koopsom en de risico’s worden zorgvuldig afgewogen, de prijs die wordt betaald zal veelal lager zijn, en het rendement van overnames groter. Zodoende wordt er na het doen van acquisities weer waarde gecreëerd en niet – zoals telkens weer uit onderzoeken blijkt – waarde vernietigd.
Door: Maarten Vijverberg en Irene Schoemakers